Het verenigingswerk ligt de Ninoofse burgemeester Tania De Jonge (Open Vld) nauw aan het hart. Zij is dan ook vragende partij dat er snel werk wordt gemaakt van een wetsvoorstel om hier het kaf van het koren te scheiden. Naar aanleiding van de bezorgdheid van de talrijke verenigingswerkers heeft burgemeester en federaal parlementslid Tania De Jonge een opinie geschreven met de vraag aan de bevoegde minister, om met het uitgewerkte voorstel naar het parlement te komen. De opinie is te lezen in onderstaande tekst. Op 16 december 2021 vroeg Tania De Jonge in plenaire zitting naar de stand van zaken, vandaag herhaalde ze haar vraag tijdens de commissie sociale zaken van 9 februari 2022.
Het verenigingswerk, een onmisbare factor in de vrijetijdsbesteding van miljoenen mensen in ons land. Oproep aan de minister Vandenbroucke om snel met het nieuwe wetsvoorstel te komen. De laatste zitting van het parlement 2020, een belangrijk moment waarop we mijn wetsontwerp die het verenigingswerk regelde na de vernietiging van de bijkluswet door het grondwettelijk hof. Toen ik op 17 maart 2020 mijn eed had afgelegd van volksvertegenwoordiger ben ik direct aan de slag gegaan om dit dossier aan te pakken.
De bijkluswet werd vernietigd en na 31 december van 2020 zou er geen enkel juridisch kader meer zijn voor de talrijke verenigingswerkers in de sportsector maar ook in andere sectoren, zoals kunst en cultuur, nachtopvang, we hadden in het oorspronkelijk voorstel: achttien toepassingsgebieden, een betere sociale bescherming en een minimale fiscale belasting van 10%, één van de belangrijkste schorsingsgronden van het grondwettelijk hof en een expliciete vraag van de Raad van State in haar advies op het wetsvoorstel.
In eerste instantie was niet echt een draagvlak voor het wetsvoorstel maar toen er in november 2020 nog geen oplossing was heb ik alles in het werk gesteld om mijn wetsvoorstel op de agenda te zetten. Binnen de vivaldi een compromis vinden was niet evident maar het wetsvoorstel werd goedgekeurd en in het compromis werd een bijkomende solidariteitsbijdrage van 10% voor de vereniging opgelegd en het toepassingsgebied werd beperkt tot de sportsector. Als liberaal had ik het uiteraard moeilijk met de aanvullende fiscale bepaling maar er was een compromis en het wetsvoorstel werd dan ook goedgekeurd voor één jaar. In de loop van dat jaar werd de wet terecht uitgebreid met socio culturele sector.
Het was uitkijken naar een voorstel van de bevoegde minister, op verschillende mondelinge vragen kreeg werd me duidelijk gemaakt dat er gewerkt wordt aan een voorstel gebaseerd op artikel 17 van de RSZ wetgeving, de zogenaamde 25 dagen regel. Telkens uitte ik mijn bezorgdheid, 25 dagen moeten omgezet worden in uren, de administratieve last voor de vereniging en de verenigingswerker moet beperkt blijven en de fiscale druk moest omlaag, liefst op het niveau van mijn origineel voorstel van 10%.
Er is een akkoord bereikt door de regering met een nieuw voorstel dat voldoet aan de bezorgdheden van de sector en waar de fiscale inbreng herleid wordt van 20% naar 10% maar dat wetsvoorstel bereikte nog niet het parlement. Intussen is er heel veel onzekerheid bij de doelgroep waar het om gaat, de verenigingswerker, het kloppend hart van een vereniging en een onmisbaar voor een kwalitatieve sportopleiding van heel wat kinderen en volwassenen. Zelf komende uit de sportsector en op het terrein gestaan als lesgever bij heel wat verenigingen betreur besef ik al eender wie dat men zekerheid nodig heeft. Dit geldt ook voor de culturele sector uiteraard, de dirigent in een lokale harmonie staat ook op de eerste rij om kinderen en volwassenen op te leiden. De maatschappelijke meerwaarde van die verenigingswerker is ontzettend groot, naast het coachen moet men ook over heel wat pedagogische, communicatieve en sociale vaardigheden beschikken om nog maar te zwijgen over de tijd die men spendeert aan de lesvoorbereidingen waar heel wat tijd in kruimt.
Daarbovenop moet men nog eens klaarstaan om feedback te geven aan de ouders over de prestaties en de attitude van het kind. Vaak moet men nog verschillende bijkomende opleidingen volgen om deze belangrijke taak te vervullen, kortom men investeert heel wat tijd en geld vooraleer men aan de slag kan. Een verenigingswerker verdient dan ook appreciatie voor de inzet en dan is een wetgeving met sociale bescherming, essentieel. De tijd dat men bij de vrouwenbeweging 10 lessen aerobic geeft voor een doosje pralines is voorbij, de inspanningen die men moet leveren zijn immers niet meer in verhouding. We mogen niet vergeten dat men deze belangrijke taak meestal uitvoert na de dagtaak maar met heel veel passie en enthousiasme. De sector werkt momenteel in een grijze zone en dat zorgt voor onzekerheid. Ik doe dan ook een oproep naar de bevoegde minister om snel met het voorstel te komen zodat de vele verenigingswerkers niet in de kou blijven staan.